Blog Ilja
Veertien paar grote bruine ogen kijken me verwachtingsvol aan. Naast me klinkt een zin in het Arabisch, er gaat een golf gegiechel door de groep. “You are uhm… very pretty,” neemt één van de oudere meiden het woord. “They are saying like uhm, like Barbie,” voegt de pedagogisch medewerkster toe, hardop zoekend naar Engelse woorden. “Princesse!” roept iemand aan mijn rechterkant. Een meisje duwt haar oogleden wat open en wijst naar haar iris, dan naar mij. “Beautiful, this!” Ik glimlach ongemakkelijk. Ik zit hier precies die rijke witte Westerling te zijn die ik heb geprobeerd thuis te laten. Ik ben hier om kennis te maken met de meiden van het tehuis voor wezen en uit huis geplaatste tienermeiden in Tetouan, Marokko. We zitten elkaar wat aan te gapen omdat ik al lang door mijn oefenstof heen ben, maar de meiden, die aan mijn lippen hangen, niet nu alweer wil achterlaten.
Ik had iets verzonnen met een onzichtbare bal, een oefening die ik in zo min mogelijk woorden kon uitleggen. Zelfs de meest verlegen meiden stelden zich meteen welwillend op, maar de potentie in hun bewegingen kreeg letterlijk de ruimte niet om te groeien; de woonkamer was simpelweg te klein om de oefening verder uit te bouwen. Ik zette de meiden maar aan het tekenen, een simpel opdrachtje rondom “things I like”, zodat ik wat meer aanknopingspunten had om hun namen te leren. Door te wijzen naar hun tekeningen en de mijne probeer ik nu contact te leggen: kijk, jij hebt een kat getekend en ik ook, dat hebben we dus gemeen. Hun tekeningen lijken echter zo op de mijne, dat ik bang ben dat ze vooral mijn voorbeeld zo braaf mogelijk hebben willen nadoen.
Eén van de oudere meiden, die een paar woorden Engels spreekt, heeft zich teruggetrokken in een hoekje. Wanneer ik dichterbij kom zie ik dat ze niet het format van de opdracht heeft overgenomen, maar een prachtig gedetailleerd oog zit te tekenen. “I like this,” zegt ze, en ze wijst naar haar tekening. “But I don’t understand this…” Met haar hand maakt ze een schrijfbeweging. Door haar Engels zag ik haar als één van de meest geschoolde meisjes van de groep, maar in werkelijkheid heeft ze nooit leren schrijven. Haar blik is zo verontschuldigend dat ik niet weet wat ik moet zeggen. Niet veel later sta ik wederom met mijn bek vol tanden wanneer een meisje bezorgd naar mijn spagaat kijkt en vraagt: “Do you think it is good for a virgin to do this?” Ik stamel wat, wijs naar mijn benen, probeer uit te leggen dat alleen de spieren opgerekt worden. Ik schrik van mijn eigen gestuntel. Ik dacht mezelf mentaal op van alles te hebben voorbereid. Als antropoloog had ik toch wel enigszins een idee wat te verwachten, dacht ik naïef, en als dansdocent ben ik inmiddels toch ook wel wat gewend. Ik kon niet wachten om aan de slag te gaan, het liefst zo snel mogelijk alléén. Maar nu sta ik hier de Westerse slimmerik te zijn die hier wel even háár danspasjes en háár muziekjes komt brengen. Dit lijkt in niets op de gelijkwaardige ontmoeting die ik voor me zag. Ineens sta ik op een metershoog voetstuk, en ik weet niet hoe ik het onder mezelf vandaan kan hakken.
Even later zit ik vol bewondering te luisteren naar Samira, de sociaal werkster die dit opvangcentrum heeft opgericht. Ze legt uit hoe ze jarenlang dag en nacht in het huis heeft doorgebracht om voor de meiden een plek op te bouwen die voelt als een familie. “Een paar jaar waren we echt in crisis, toen verdienden we helemaal niks. Dat was moeilijk, om zonder loon een oppas te vinden voor mijn kinderen om te kunnen komen werken… Toen ben ik ze maar gaan meenemen hier naartoe, en het resultaat is geweldig. Mijn dochtertje heeft nu een hele groep grote zussen om zich heen, ik laat haar met een gerust hart hier wanneer ik een paar dagen de stad uit moet. Ik ben het die dan moet huilen als we bellen, niet zij… Zo heb ik het hier altijd gedaan, ik moest de grotere meiden inzetten om voor de kleineren te zorgen, want ik was maar alleen…” Het is voelbaar in alle interacties die ik om me heen zie, dat de meiden de boel hier samen draaiende houden, als een familie. Zonder te klagen vloeit de gezamenlijke lunch – couscousvrijdag – over in een organische schoonmaaksessie waarin iedereen haar taak op zich neemt.
In Samira’s verhalen over de meiden klinkt één en al liefde en trots, vooral wanneer ze me vertelt over de meiden die inmiddels zijn doorgegroeid tot pedagogisch medewerkster, die zijn teruggekomen om te helpen of juist ver zijn uitgevlogen. Haar ervaringen zijn indrukwekkend; vooral omdat ze haar diploma als sociaal werker nu pas aan het behalen is, nu het huis zo stevig overeind staat dat zelfs Unicef onder de indruk was. Luisterend naar Samira voel ik mezelf langzaamaan weer landen in de rol die ik als vrijwilliger wil innemen: lerend, nieuwsgierig naar wat er al ís, en een flink stuk nederiger over wat ik hier kom brengen. En tegelijkertijd een stuk pro-actiever. Ik heb de meiden vandaag zien opleven in dat kleine beetje beweging dat ik ze kon bieden. Het is tijd om door te pakken, voet bij stuk te zetten en voor hen de ruimte te regelen die zij verdienen. Ik moet deze ontmoeting aangaan vanuit mijn eigen expertise, mijn eigen ‘taal’: beweging. Niet omdat ik daarin de expert ben die hen kan leren om zo netjes mogelijk mijn danstechniek na te doen. Daar heeft de kern van dans voor mij nooit gelegen. Ik moet bewegen met deze meiden omdat dat de vorm is waarin ik mij het meest nieuwsgierig kan opstellen, en de meest oprechte ontmoeting kan aangaan. Dan heb ik het niet over grootse dramatische expressie, uitbeeld-spelletjes om de taalbarrière te ontbreken. Ik heb het over een ontmoeting van lichaam tot lichaam, vanuit een speelse openheid die wederzijds inspireert.
Ik moet simpeler denken, realiseer ik me terwijl ik dit schrijf. Ik denk terug aan gisteren, toen ons vrijwilligersappartement ineens vol mensen zat en ik mezelf, zwaar overprikkeld, probeerde te concentreren op het schillen van tomaten voor de tajine. Twee nieuwe huisgenoten, twee coördinatoren, een lokale vrijwilliger, de grote baas van het project en zijn vijfjarige zoontje. Ik werd gillend gek toen ik het zoontje tussen de muren van het appartement heen en weer zag stuiteren. In een opwelling deed ik wat ik vroeger op verjaardagen deed: ik koos voor ‘de kindertafel’. Ik nam het jongetje mee naar het dakterras om een hinkelbaan te maken van tape en whiteboardstiften; de enige materialen die toevallig voorhanden waren. Eenmaal boven in de zon ging mijn kind-modus aan. Ik keek met frisse ogen om me heen en zag overal spelletjes in. En dat bleek aanstekelijk. Binnen een half uur stond de grote baas op zijn handen en niet veel later speelde hij limbo samen met de coördinatoren en mijn medevrijwilligers. Er veranderde iets in de sfeer, en al waren al deze gezichten nieuw voor mij, alles in deze stad vervreemdend en intens – ik voelde me thuis. Die middag kon ik me tijdens organisatorische overleggen kwetsbaar opstellen. Ik incasseerde onverwachtse veranderingen, bleef dichtbij mijn eigen gevoel en puzzelde oplossingen bij elkaar met een rust die ’s ochtends nog ver te zoeken was.
Eigenlijk voelde ik de juiste aanpak al aan toen ik op dag één door de medina liep. Het ommuurde stadscentrum is een wervelstorm aan geuren, geluiden en contrasten. Dat wordt onderstreept door het slenterende, inconsistente loopritme van de mensen. Niets is hier gestroomlijnd, laat staan rechtlijnig. Aankomen met grote doelen en stappenplan heeft geen zin. Wat ik hier moet doen, is letterlijke speelruimte maken en vertrouwen op de ontmoeting tussen bewegende lichamen. Ik heb lang genoeg nagedacht en geschreven over mijn visie op dans. Ik hoef hier niemand te overtuigen dat mijn werk nuttig is; deze meiden gaan er toch wel vol voor, wat ik ook met ze doe. Er is bij voorbaat dankbaarheid, bereidheid, tijd en aandacht – middelen die in Nederland een stuk schaarser zijn. Zowel de antropoloog als de docent als de kunstenaar in mij zien zeeën aan mogelijkheden, verbeterpunten, thema’s die me aan het hart gaan waarin ik verandering teweeg wil brengen. Maar ik moet dichterbij beginnen. Ik hoef er alleen maar te zijn, hier, nu, en nieuwsgierig te blijven. Als ik maar écht aanwezig blijf, en dichtbij mezelf, dan ontvouwt de rest zich wel.